Universele neonatale gehoorscreening (UNHS) is wereldwijd ingevoerd om neonataal gehoorverlies vroegtijdig te detecteren. In Vlaanderen wordt dit gecoördineerd door Opgroeien – Kind & Gezin in samenwerking met 21 gecertificeerde expertisecentra. In Franstalig België wordt de screening gecoördineerd door het Centrum voor Perinatale Epidemiologie, aangesteld door het Office de la Naissance et de l’Enfance. Sinds 2013 is het aantal doorverwijzingen binnen de UNHS in Vlaanderen toegenomen, voornamelijk door een hoger percentage van neonaten met conductief gehoorverlies secundair aan otitis media met effusie. Dit is waarschijnlijk te wijten aan het bredere frequentiebereik van het AABR/ASSR-algoritme in de MAICO-toestellen, ingevoerd sinds 2013. Aangezien otitis media met effusie in de meeste gevallen transiënt is en spontaan recupereert, is het cruciaal om te bepalen welke neonaten nauwlettend dienen opgevolgd te worden.
Een retrospectieve studie onderzocht 790 neonaten die tussen 2013 en 2021 werden verwezen na een afwijkende neonatale gehoorscreening naar het Universitair Ziekenhuis Gasthuisberg (Leuven) (1). In deze groep hadden 310 neonaten conductief gehoorverlies, waarvan 283 gerelateerd aan otitis media met effusie. In afwezigheid van een buitenoormalformatie, was otitis media met effusie in 97,3% van de gevallen de onderliggende oorzaak voor het conductieve gehoorverlies.
In ongeveer de helft van de neonaten (52,3%) was er een spontaan herstel, waarvan ongeveer 65% herstelde binnen 3 maanden en 80% binnen 1 jaar. De mate van het gehoorverlies (mild vs. matig) beïnvloedde de duur tot gehoorherstel niet significant.
In ongeveer 1/5 van de neonaten was er sprake van een onderliggende congenitale aandoening zoals schisis, trisomie 21 of andere maxillofaciale afwijkingen. In deze groep was er een significant langere duur tot gehoorherstel en was er een hoger risico op noodzaak van plaatsing van trommelvliesbuisjes. Het gehoor recupereerde in ongeveer 70% van de neonaten zonder onderliggende aandoeningen binnen een jaar, tegenover 35% in de groep met onderliggende aandoeningen. Ongeveer 1/3 van de neonaten kreeg trommelvliesbuisjes, wat significant verschilde tussen de groep met onderliggende aandoeningen en de groep zonder (74,4% vs. 32%).
Er was geen significante correlatie met andere risicofactoren, zoals een opname op neonatale intensive care, voorgeschiedenis van een nasogastrische sonde of intubatie.
Concluderend recupereert het gehoor spontaan binnen het jaar bij 2/3 van de neonaten zonder onderliggende aandoeningen. Neonaten met congenitale maxillofaciale aandoeningen vereisen daarentegen een nauwgezette opvolging, gezien de langere duur tot gehoorherstel en een hogere kans op een noodzakelijke plaatsing van trommelvliesbuisjes.
Deze bevindingen benadrukken het belang van een gestandaardiseerd UNHS-protocol voor neonaten met conductief gehoorverlies gerelateerd aan otitis media met effusie, met als doel de klinische, financiële en emotionele impact te beperken en zo de zorgverlening te optimaliseren.