Dr. Marie Hechtermans, een Brusselse in hart en nieren, heeft altijd graag gedanst en gesport. Er haar beroep van maken? Misschien, ook al staat geneeskunde en alles wat ermee te maken heeft centraal in haar leven. Onlangs heeft ze met een associé een centrum opgericht. Daar ontvangt ze ons en geeft ze ons uitleg over een parcours met een duidelijke rode draad, ook al waren sommige zaken weinig alledaags. Een gesprek met een boeiend en gepassioneerd iemand.
“Ik ben Brusselaar in alle betekenissen van de term. Ik ben er geboren, ik heb er altijd gewoond en ik denk niet dat ik ergens anders zou kunnen wonen. Ik heb ook het grote voordeel gehad te zijn opgegroeid in een tweetalig gezin. Ik heb mijn lagere school in het Nederlands gedaan in het Mater Dei in Sint-Pieters-Woluwe en mijn humaniora in het Frans aan het Collège Saint-Michel in Etterbeek. Ik spreek dus de twee talen. Maar studies zijn niet altijd mijn hoofdbekommernis geweest. Al van jongs af aan heb ik twee passies: klassieke dans (daar ben ik mee begonnen op de leeftijd van 3 jaar in een schooltje in de wijk) en de Olympische Spelen.” Ze heeft altijd de drang gevoeld om te bewegen. Door te dansen kon ze haar energie kanaliseren en discipline brengen in haar dagelijkse leven. Door die passie voor het dansen is ze er ook alsmaar meer tijd aan gaan besteden en is het schermen, dat ze ook regelmatig deed, erbij ingeschoten. Ze heeft in de mate van het mogelijke ook altijd deelgenomen aan de voorstellingen die de dansschool organiseerde. Tijdens haar adolescentie besteedde ze 10 tot 15 uur per week aan het dansen. Toch heeft ze de middelbare school afgewerkt zonder grote problemen. Die passie kostte echter wel geld. Daarom is ze op de dansschool les gaan geven aan kinderen, maar ondertussen bleef ze regelmatig sporten in een sportzaal.
Een “roeping” waar ze beetje bij beetje is achter gekomen
Toen ze over haar latere beroep moest gaan nadenken, wist ze eigenlijk niet goed wat ze zou willen. In haar leven telden enkel sporten en dansen. Haar ouders hebben haar aangeraden geneeskunde te gaan sturen, omdat die twee passies haar interesse voor het menselijk lichaam hadden opgewekt. Ze heeft zich dan ingeschreven aan de UCL. In het begin heeft ze het daar psychologisch moeilijk mee gehad omdat ze nog altijd werd verscheurd tussen haar passie voor dansen en de vereisten van de geneeskunde. Pas tijdens de masterjaren is geneeskunde haar echt beginnen te interesseren omdat de studies ook over de werking van het menselijk lichaam gingen. “Ik heb ook een aspect van mijn persoonlijkheid ontdekt dat ik nog niet kende. Ik leer graag nieuwe dingen. Ik moet constant gestimuleerd worden en studeren.”
Tijdens het derde jaar van haar bacheloropleiding, toen ze een keuze moest maken met name via de stages, heeft ze een verwonding opgelopen waardoor ze niet meer kon dansen. Alle specialismen interesseerden haar, maar ze ontdekte al snel dat een carrière in het ziekenhuis niets voor haar was. Net zoals haar nonkel dr. Guy Vandenhoven, die haar model in de huisartsgeneeskunde is geweest en tevens sportarts was (trouwens aangesloten bij de SKA), heeft ze dan gekozen voor huisartsgeneeskunde.
Huisartsgeneeskunde is voor haar dan een vanzelfsprekende eerste keuze geworden “hoewel ze in het ziekenhuis altijd maar hoorde zeggen dat huisartsgeneeskunde de keuze bij gebrek aan beter is. Nochtans erkent iedereen hoe moeilijk het beroep van huisarts is, omdat die ‘alles’ moet kennen.”
Een duizendpoot die zichzelf aanvaardt
Zodra ze gekozen had voor huisartsgeneeskunde, werd haar weg uitgestippeld met de welwillende steun van haar stagemeesters, die ze als haar “vaders” in de geneeskunde beschouwt en die al het mogelijke hebben gedaan om haar hun kennis en hun enthousiasme over te dragen. “Ik heb er ook geleerd dat je als huisarts een gezinsleven kunt hebben en toch kunt openbloeien in je beroep (bedankt, Lawrence Cuvelier, dat je me dat geleerd en getoond hebt).” Die ontmoeting heeft haar ook geleerd dat je arts kunt zijn met je eigen karakter, je passies, je originaliteit, wat ze heeft ondervonden tijdens haar tweede stage in de huisartsgeneeskunde bij dr. Paul Kelchtermans (“mijn tweede ‘dokterpapa’”), die haar ook heeft doen inzien dat ze niet “te veel” was. “Hij heeft me ook veel geholpen om mijn tijd te nemen en de geneeskunde bij momenten aan de kant te schuiven.” Hij heeft haar ervan overtuigd opnieuw te gaan sporten, waardoor ze weer bij klassieke dans is uitgekomen. En zo heeft ze weer een stukje van zichzelf teruggevonden. Daardoor heeft ze ook zin gekregen in sportgeneeskunde. Na haar assistentschap heeft ze dan de cursus sportgeneeskunde aan de UCL/ULg gevolgd.
Van sportgeneeskunde naar kunstgeneeskunde
Via de sportgeneeskunde is ze op een website gestoten die haar onmiddellijk boeide, een website over kunstgeneeskunde (www.medecine-des-arts.com) van een Franse vereniging die muzikanten, kunstenaars en zorgverstrekkers een opleiding geeft over de gezondheid van kunstenaars. De website bevat een uitgebreide bibliotheek, waarin ze veel avonden heeft zitten grasduinen. Op aanraden van haar dierbaren is ze dan een opleiding van een jaar (2 tot 3 dagen per maand) begonnen. “Ik was erg enthousiast over deze opleiding, want ze verliep in het gezelschap van de kunstenaars, zodat er een leerrijke uitwisseling plaatsvond over ieders verwachtingen. Om een voorbeeld te geven, in mijn contacten met een operazangers heb ik haar de anatomie van de larynx uitgelegd, terwijl zij mij de functie ervan heeft uitgelegd en het gebruik ervan bij het zingen.”
Naast die opleiding is ze zich blijven verdiepen in klassieke dans en mettertijd kreeg ze alsmaar meer naam in die kunstwereld, waardoor veel dansers haar komen raadplegen. Als sportarts heeft ze vooral expertise inzake joggen en krachtsporten.
Kunstenaars verzorgen, een ander soort geneeskunde
Kunstenaars verzorgen, dat is vooreerst erkennen dat kunstenaars geen sporters zijn, maar ook niet om het even wie. Een goede kennis van hun omgeving en noden is dan ook essentieel. “De kunstwereld heeft het moeilijk toenadering te zoeken tot geneeskunde. Je moet dat erkennen en je mag je niet opdringen. Jonge dansers kijken nu echter heel anders naar hun gezondheid dan dansers een tiental jaar geleden, maar daarin loopt België nog altijd sterk achter op andere landen, waar artsen op dagelijkse basis verbonden zijn aan dansscholen.” Doordat ze zelf klassieke dans heeft gedaan op een vrij hoog niveau kan Marie Hechtermans een meerwaarde betekenen voor dansers, al was het maar door haar kennis van technopathieën als gevolg van het dansen en de behandeling ervan, en haar kennis van de anatomie. “Sportgeneeskunde vergt een sterke persoonlijke investering. Eén jaar opleiding volstaat niet. Je moet zelf nog veel informatie opzoeken om een goede sportarts te worden. Je moet ook de specificiteit van de sport die de patiënt beoefent en van het materiaal dat hij gebruikt, kennen, want de behandeling van een technopathie is soms gecompliceerd.”
En de huisartsgeneeskunde bij dat alles?
Marie Hechtermans zit alsmaar meer in de wereld van de klassieke dans en de sportgeneeskunde. Ze erkent dan ook dat ze alsmaar minder als huisarts werkt. Ze houdt van huisartsgeneeskunde, maar ze voelt zich meer op haar gemak als ze wat afstand kan nemen ten opzichte van haar patiënten en als ze op emotioneel vlak minder betrokken moet zijn. Ze stelt zich dan ook alsmaar meer vragen over de plaats van sportgeneeskunde in de wereld van de geneeskunde. Ook vindt ze dat het feit dat ze begonnen is als huisarts een grote troef is bij het uitoefenen van sportgeneeskunde. Een huisarts is immers per definitie een “Zwitsers zakmes”, is allround, heeft een goede kennis van psychologie en kan luisteren naar de patiënt.
Twee (niet) te verzoenen types geneeskunde?
“Als sportarts en kunstarts zit ik tussen de huisartsgeneeskunde en de specialistische geneeskunde in: ik kan wat meer afstand nemen van de patiënt (die de huisarts vaak heeft zien opgroeien) maar moet toch zijn vertrouwen winnen. Het bijzondere aan kunstenaars en sporters is dat ze hun eigen lichaam kennen. De meeste patiënten kennen hun lichaam niet.” Die expertise van de patiënt zelf kan echter leiden tot conflictsituaties als er niet echt sprake is van samenwerking en gelijkwaardige competentie tussen de arts en de patiënt. Vaak moet een van beiden dan afstappen van zijn ideeën. Dankzij de huisartsgeneeskunde staat ze ook veel meer open voor alternatieve geneeswijzen, waar kunstenaars graag een beroep op doen. “Je moet niet de plaats van die alternatieve therapeuten willen innemen. Zij hebben immers een vertrouwensrelatie opgebouwd met de patiënt en die is belangrijk voor hun evenwicht. Die alternatieve geneeswijze doet hun vaak goed.”
Naar een multidisciplinaire aanpak
“Ik geloof in het multidisciplinaire model. Ik denk dat de huisartsgeneeskunde maar toekomst heeft als ze dat model dagelijks toepast. Dat betekent dat je zou moeten werken in een team bestaande uit verschillende eerstelijnswerkers onder hetzelfde dak of in een netwerk: kinesitherapeuten, verpleegkundigen, psychologen en, waarom niet, specialisten. In zo’n team wordt iedereen gerespecteerd voor zijn kennis en kwaliteiten en is er geen leider.” In België neemt sportgeneeskunde een speciale plaats in: sport is een communautaire bevoegdheid en geneeskunde een federale bevoegdheid. Dat houdt een risico in op “in elkaar schuiven”. Ze hoopt dat de sportarts wordt erkend om wat hij bijbrengt en dat hij een meer gerichte opleiding zou kunnen krijgen om nog competenter te worden. “Als sportarts moeten we immers alles wat iemand kan belemmeren in zijn sportactiviteiten voorkomen, diagnosticeren en behandelen. Dat geldt ook voor kunstgeneeskunde. We moeten beter zijn omdat onze kunstenaars en sporters goed zijn en omdat we ervoor moeten zorgen dat ze langer goed blijven, met meer plezier, en dat ze, waarom niet, nog beter zouden kunnen presteren, met respect voor hun persoon en hun gezondheid.”